Amos 9:
7 Zijt gij voor Mij niet gelijk aan de kinderen der Ethiopiers, o kinderen Israels? luidt het woord des Heren. Heb Ik Israel niet uit het land Egypte gevoerd en de Filistijnen uit Kaftor en de Arameeers uit Kir?
8 Zie, de ogen des Heren Heren zijn tegen het zondige koninkrijk, en Ik zal het verdelgen van de aardbodem. Evenwel zal Ik het huis Jakobs niet geheel en al verdelgen, luidt het woord des Heren.
9 Want zie, Ik geef bevel, en Ik schud het huis van Israel onder al de volken, gelijk men met een zeef schudt, en geen steentje zal ter aarde vallen.
10 Door het zwaard zullen zij sterven, al de zondaren van mijn volk, die zeggen: Gij moogt het kwaad niet nader brengen en het ons niet tegemoet voeren.
11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds,
12 Opdat zij beerven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de Here, die dit doet.
13 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien.
14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israel: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten.
15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de Here, uw God.
Het boek van Amos beschrijft het verhaal van de profeet Amos die profeteert in de dagen dat het koninkrijk van Israel verdeeld was. Amos profeteerde in hoofdzaak tegen wat in die dagen bekend stond als het 10-stammenrijk.
In hoofdstuk 1 en 2 vinden we ook de oordelen uitgesproken tegen andere naties, Damascus, Gaza, Tyrus, Edom, Ammon, Moab en Juda.
In hoofdstuk 3- 9: 10 wordt dan een beeld geschetst van het Israel, het 10 stammenrijk, het was een volk wat de wet had verlaten, de geboden van God sterk had geschonden en dit in het bijzonder door het opzetten van afgoden in Bethel en Dan.
We lezen een aantal zeer sterke woorden aangaande het oordeel wat over Israel zou komen en dit in de eerste plaats in de wegvoering onder Nebuchadnezzar. (Amos 3: 11, 14- 15; Amos 5: 4- 6; Amos 6: 8- 10; Amos 7: 7- 9; Amos 8: 1- 3)
En dan vinden we in hoofdstuk 9 de woorden:
Amos 9:
7 Zijt gij voor Mij niet gelijk aan de kinderen der Ethiopiers, o kinderen Israels? luidt het woord des Heren. Heb Ik Israel niet uit het land Egypte gevoerd en de Filistijnen uit Kaftor en de Arameeers uit Kir?
8 Zie, de ogen des Heren Heren zijn tegen het zondige koninkrijk, en Ik zal het verdelgen van de aardbodem. Evenwel zal Ik het huis Jakobs niet geheel en al verdelgen, luidt het woord des Heren.
9 Want zie, Ik geef bevel, en Ik schud het huis van Israel onder al de volken, gelijk men met een zeef schudt, en geen steentje zal ter aarde vallen.
10 Door het zwaard zullen zij sterven, al de zondaren van mijn volk, die zeggen: Gij moogt het kwaad niet nader brengen en het ons niet tegemoet voeren.
In de woorden van vers 7 lezen we hoe Israel gelijk was geworden aan anderen, en dit terwijl zij de aanneming tot kinderen hadden ontvangen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de dienst van God en de beloften. (Rom. 9: 1- 3)
Het was zeer triest gesteld met dit volk. Ze hadden alle zegeningen ontvangen, maar hadden dit verwaarloost. En nu was de tijd van het oordeel gekomen.
Ja, God ogen waren tegen het zondige koninkrijk en God zou het verdelgen, er zou een zwaar oordeel komen.
Anderzijds lezen we ook in vers 8 dat het huis van Jakob niet geheel en al verdelgd zou worden. Er zou een overblijfsel behouden worden. Ja, na de wegvoering onder Nebuchadnezzar zou een overblijfsel terugkomen.
Dat was de eerste belofte van herstel.
Maar er was een tweede belofte van herstel.
Amos 9:
11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds,
12 Opdat zij beerven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de Here, die dit doet.
En dan ineens lezen we deze rijke, Messiaanse, belofte.
God maakte het volk een belofte. God zou de vervallen hut van David weder oprichten, de scheuren zouden gedicht worden, en wat ervan ingestort was zou weer overeind gezet worden. God zou de vervallen hut van David herbouwen “als in de dagen van ouds.”
Deze belofte gaat verder met de woorden, 1) opdat zij beerven de rest van Edom en 2) en op al de volken over wie Mijn naam is uitgeroepen.
De hoop van Israel is altijd de beloofde Messias, Jezus als middelaar van een nieuw en volmaakt verbond. (Hosea 14: 4- 9; Joel 2: 28- 32; Obadja 17; Micha 4: 1- 8; 5: 2; Zefanja 3: 14- 20; Haggai 2: 20- 23; Zacharia 6: 12, 13; 9: 9- 10; 13: 1- 2; Mal. 3: 1)
De woorden “te dien dage” hebben betrekking op de Messiaanse tijd, de tijd van het nieuwe verbond.
Als dan de vervallen hut van David hersteld zou worden, onder de Christus, zou dit niet alleen voor Israel zijn, maar ook “de rest van Edom” en “van de volken” over die de naam des Heeren zou worden uitgeroepen.
Dit laat zien dat het nieuwe verbond van Christus niet alleen voor Israel zou zijn, maar ook voor de volken.
Amos 9:
13 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien.
14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israel: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten.
15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de Here, uw God.
In deze laatste woorden van Amos zien we een beeld van de rijkdom in het verbond van Christus.
Ja, de bergen zouden druipen van jonge wijn en de heuvelen daarvan overvloeien.
Een keer zou gebracht worden in het lot van het volk van Israel.
(Joel 3: 17- 21; Johannes 6: 22- 71; Johannes 10: 1- 21; Efeze 1: 3- 14; Hebreeen 12: 18- 24)
Ja, de rijkdommen in het verbond van de Messias, het nieuwe Testament, zouden al hun verwachtingen overtreffen!
In de profetie van Joel, Joel 3: 17- 21, zien we ook er sprake is van Gods Jeruzalem, de Heilige berg.
Als we dat vergelijken met Hebreeen 12, zien we daar hoe de gemeente besproken wordt als Gods ware Jeruzalem en Gods ware heilige berg.
Handelingen 15:
13 En nadat dezen uitgesproken waren, nam Jakobus het woord en zeide: Mannen broeders, hoort naar mij!
14 Simeon heeft uiteengezet, hoe God van meet aan erop bedacht geweest is een volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen.
15 En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven staat:
16 Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten,
17 opdat het overige deel der mensen de Here zoeke, en alle heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen, spreekt de Here, die deze dingen doet,
18 welke van eeuwigheid bekend zijn.
19 Daarom ben ik van oordeel, dat men hen, die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet verder moet lastig vallen,
20 maar hun aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed.
21 Immers Mozes heeft van oudsher in iedere stad, die hem prediken, daar hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen.
Als we naar het boek van Handelingen kijken dan wordt de profetie van Amos in direct verband gebracht met de gemeente van het nieuwe Testament.
We zien in Handelingen 1- 9 dat er alleen Israelieten aan de gemeente worden toegevoegd.
In Handelingen 10 en 11 veranderd dit als ook de Heidenen tot dezelfde gemeente worden toegevoegd.
Zo werd het één herder en één kudde. (Johannes 10: 16)
Als we dan naar hoofdstuk 15 kijken zien we dat er een conflict is, “En sommigen, uit Judea gekomen, leerden de broeders: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden.” en “Maar er stonden uit de partij der Farizeeen enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden. (Vers 1 en 5)
Ja, de Christenen van uit de Joodse gemeenschap konden deze nieuwe Christenen uit de Heidenen niet accepteren.
De Christenen met een Joodse achtergrond wilden de Heidenen niet accepteren voordat ze ook zichzelf zouden laten besnijden en dat ze de wet van Mozes zouden gaan houden.
Dit beweegt de apostelen Paulus en Barnabas en enige met hen om naar Jeruzalem te gaan en daar deze zaak te bespreken met de andere apostelen en de ouderlingen van de gemeente in Jeruzalem. (Vers 2- 4)
In vers 7 tot 11 gaat Petrus dan uitleggen dat hij door God was verkoren om het evangelie te prediken aan de Heidenen en hoe God dit bevestigd had door hen ook de Heilige Geest te geven zoals ook aan de Joden. Ja de Geest was uitgestort aan de Joden en aan de Heidenen en dit ging gepaard met bovennatuurlijke gaven, spreken in tongen en profetie. (Handl. 2, Handl. 10, 11)
Dan in vers 12 lezen we, “zij hoorden Barnabas en Paulus verhalen wat al tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had.”
En dan krijgen we in vers 13 tot 21 de grote getuigenis van Jacobus, waarin we het directe verband krijgen tussen belofte en vervulling van de profetie uit Amos aangaande “de vervallen hut van David.”
Jacobus verteld ons dat wat er in Handelingen gebeurde, de Heidenen werden een onderdeel van de gemeente, dat dit alles “overeenkomstig” de profetie is aangaande “de vervallen hut van David.”
En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven staat:
Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten, opdat het overige deel der mensen de Here zoeke, en alle heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen, spreekt de Here, die deze dingen doet, welke van eeuwigheid bekend zijn.
Ja, de vervallen hut van David is wederopgericht!
Jezus zit sinds zijn opstanding op de troon van David, en zo is dit een eeuwig koninkrijk. (Handl. 2: 30- 33)
En in deze vervallen hut zouden ook de heidenen hun plaats krijgen. Ja, deze hut was voor iedereen over wie de naam des Heeren was uitgeroepen.
En dan lezen we ook de volgende belangrijke woorden, “spreekt de Here, die deze dingen doet, welke van eeuwigheid bekend zijn.”
Ja, deze zaken waren bij God van eeuwigheid bekend!
Dit was geen toevalligheid of een handeling omdat het niet anders kon!
Dit was een handeling Gods die van eeuwigheid bepaald en bekend was.
Lukas 1:
67 En zijn vader Zacharias werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde, zeggende:
68 Geloofd zij de Here, de God van Israel, want Hij heeft omgezien naar zijn volk en heeft het verlossing gebracht,
69 en heeft ons een hoorn des heils opgericht, in het huis van David, zijn knecht,
70 - gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten van oudsher -
71 om ons te redden van onze vijanden en uit de hand van allen, die ons haten,
72 om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken,
73 de eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader,
74 dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost,
75 Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen.
In deze passage lezen we heel duidelijkl dat God naar Zijn volk heeft omgezien en verlossing heeft gebracht en dit door “een hoorn des heils” op te richten “in het huis van David” zijn knecht.
Hoe heeft God dat bekend gemaakt? “Gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten van oudsher.”
Ja, dit alles was bekend gemaakt door de heilige profeten en dit alles met het doel, “om ons te redden van onze vijanden en uit de hand van allen, die ons haten, om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond te gedenken,
de eed, die Hij zwoer aan Abraham, onze vader.”
Waarom heeft God dit gedaan? “Dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen.”
Ja, dit alles was om te gedenken aan Zijn heilig verbond, de eed gezworen aan Abraham!
Zo zien we dat de oprichting van het huis van David in direct verband staat met de belofte die gemaakt is aan Abraham! In Hem zouden alle geslachten der aarde gezegend worden.